Midden in een college muziekdidactiek op de pabo vertel ik de studenten dat we gaan improviseren. Met hoge wenkbrauwen en veel verbaal gesputter laten de studenten weten dat ze zich daar toch zeker niet goed genoeg voor vinden. ‘Improviseren dat moet je vooral niet aan studenten vragen die nog weinig muzikale ervaring hebben’, luidt de redenering.
Toch: Zelfs met een opleiding of een bak ervaring gaan (vak)leerkrachten toch maar weinig aan de slag met improvisatie. Het staat immers niet in de kerndoelen, dus dan hoeft het niet ‘verplicht’ aan bod te komen. Gelukkig is de Kennisbasis en het KVB model over de jaren iets aangepast omdat men er achter komt dat creatie ook relevant is voor de ontwikkeling van kinderen. In de vorm van het domein ‘componeren & improviseren’ is dit toegevoegd en de lading gedekt. Maar als je je afvraagt hoe je dit vorm moet geven in je middenbouw klas, zijn er weinig toepasbare, laagdrempelige voorbeelden.
Tot een jaar of vijf geleden hoorde ik (zoals vele collega’s uit het werkveld) tot deze groep twijfelaars. ‘Ja het heeft een plek in een compleet aanbod, maar HOE geef ik hier dan handen en voeten aan in mijn klas?’ Als student ‘docent muziek’ vond ik het al moeilijk te vatten hoe ik vanuit mijn traditionele achtergrond (pianoles die vooral is aangeleerd vanuit theorie) opeens alles samen moest kunnen vatten in een improvisatie met weinig kaders. Ik was immers gewend om vanuit noten, theorie, intentie en gezette kaders te spelen. Pas toen ik mijn piano ‘aan de kant’ schoof tijdens de masteropleiding Vocal Leadership viel het kwartje. Improviseren moet niet met je hoofd, maar met je lijf.
In plaats van keuzes te maken die doordacht en perfect moeten zijn, mag het een associatie zijn, een flard, een uitprobeersel of iets wat je dacht te kunnen werken. John Kratus (1996) had hier al duidelijke ideeën over: Improvisatie moet doelbewust, in het moment en vanuit de parate kennis van de uitvoerder gebeuren. Vertaald naar het kind zie je eigenlijk dat dit een natuurlijk proces van spelend leren is. In een eerdere post die ik schreef heb ik het over het kind in de zandbak. Deze is ook bezig om iets te maken in het moment, met de aanwezige voorkennis om het niet later te hoeven bewaren.
Als de definitie van improvisatie eigenlijk zo makkelijk uit te leggen valt, waarom heerst er dan een stigma omheen dat het onbereikbaar is? Is het zo dat alle beelden van improvisatie ingekleurd zijn met volleerde concertpianisten, fanatieke jazztrompetisten en solo’s van steengoede gitaristen in populaire bands? Terwijl we allemaal improviserend vanuit de wieg naar het einde van de kleuterleeftijd zijn gegroeid.
Mijn allereerste argument om improvisatie en associërend leren toe te passen in mijn muziekles? Ik ben veel minder aan het woord! Waarom woorden vuil maken en lestijd verspillen aan uitleg als de leerling meteen kan spelen en uitproberen. Neem de boomwhackers: Het populairste instrument op de meeste PO scholen op dit moment. Ik kan netjes de regels uitleggen, wachten tot iedereen zijn buis heeft, vertellen waar deze het beste klinkt en hoe ik wil dat deze bespeeld wordt. Terwijl ik met alleen de instructie: “Vinden jullie eens uit waar hij het beste klinkt” de leerlingen meteen laat spelen, voorkennis laat opdoen en de leerling actief bezig is met het lesmateriaal. 90% van de vragen zijn beantwoord door spel voordat deze gesteld zijn. Als ik klaar ben met uitdelen heeft iedereen al een tijdje kunnen uitproberen, voorkennis opgedaan en kunnen we snel naar een speelstuk of een compositie.
Natuurlijk zitten er randvoorwaarden aan het kunnen werken met improvisatie in de klas: De leerlingen moeten zich bijvoorbeeld veilig voelen om iets uit te kunnen proberen. Je wil ze niet het gevoel ‘on op de spot’ te staan terwijl de rest van de klas kijkt hoe ze ‘afgaan’. (Op wat uitzonderingen na) zullen de meeste leerlingen gebaat zijn om binnen duidelijke kaders een idee te kunnen uitproberen zonder dat hier een oordeel vanaf hangt. Dit kan bijvoorbeeld in een kring terwijl iedereen iets tegelijk uitprobeert of in kleinere groepjes waar het delen van een idee laagdrempeliger wordt.
Als wij de transitie maken van het kijken naar improvisatie als een onhaalbaar ideaalbeeld op veel te hoog niveau en dit uitkleden naar spelend leren en het durven te vormen van een idee, kan ons muziekonderwijs er door transformeren. In het boek ‘De muzikale speeltuin‘ beschrijf ik mijn hele zoektocht heen door het vraagstuk: ‘Welke vorm kan improvisatie hebben in het muziekonderwijs op het PO?’ En mijn enthousiaste collega Stephanie Kramer vraagt zich hetzelfde af voor jongeren die de omslag maken van PO naar VO. Zij kijkt in haar gelijknamige boek hoe dit bij kan dragen aan de ontwikkeling van pubers in combinatie met het vak muziek.
We nemen je graag mee in onze aanpak, filosofie, werkvormen die op alle niveaus toepasbaar zijn in je muziekles en de achtergrond. Een praktische vertaling van onze masterthesis, bedoeld voor vakdocenten, vakspecialisten muziek, leerkrachten met affiniteit voor het vak en geïnteresseerden. Wij hopen jullie te mogen inspireren met deze kijk op een nieuwe (muziek) didactiek waarin improvisatie en spelend leren een centrale plek krijgt in de opbouw van je les en het geven van het vak.
Onze twee gelijknamige boeken ‘De muzikale speeltuin‘ (vocale improvisatie in het PO en met jongeren) zijn nu te koop als pre-order en verschijnen de komende maand. We gaan graag in gesprek met jullie over dit onderwerp en zijn zeker beschikbaar voor workshops na de boeklancering! Hou onze socials en de website in de gaten voor updates.